De film The King’s Speech gaat over de Engelse prins Albert. Albert wordt gezien als een ‘trage jongen met weinig charisma’, dit in tegenstelling tot zijn broer Eduard, een `notoir en flamboyant charmeur`.
Eduard is de logische troonopvolger, maar nadat hij in 1936 besluit te trouwen met Wallis Simpson, een Amerikaanse gescheiden vrouw, wijst de Britse regering zijn jongere broer Albert aan als de nieuwe troonopvolger. Zo wordt hij gekroond tot George VI. Voor Albert is het een ramp. Waarom? Omdat hij notoir stotteraar is. En wat is de belangrijkste taak van de koning in het Engeland vlak voor WO II? Juist. De natie toespreken.
In de film staat de relatie centraal tussen Albert en zijn Australische spraaktherapeut Lionel Logue. Met veel vallen en opstaan en oefeningen als gorgelen met warm water, naast een open raam staan, klinkers uitspreken met een vrij luide stem, is de apotheose van de film de speech waarin George VI de oorlog verklaart aan nazi-Duitsland.
Was het stotteren voor George VI een probleem? Uiteraard. Op individueel niveau was het een tragische handicap. Maar tegelijkertijd werd deze speech, mede door de film The King’s Speech, een gebeurtenis van historisch formaat. Niet ondanks, maar dankzij een stotterende koning.
By the way. Stotteren is een kwaal, waarvan we weten dat reeds duizenden jaren geleden mensen er onder leden. Toch hoeft dat niet altijd een probleem te zijn. Integendeel. Zo weten we dat de Griekse redenaar Demosthenes tevens een notoir stotteraar was. Intrigerend, nietwaar?!
Berthold Gunster