Na afloop van een seminar kwam een vrouw naar ons toe. Ze vertelde ons dat haar vader altijd zo klaagde. Over zijn gezondheid, het tehuis waar hij zat, de medicijnen die hij moest nemen. En dat haar neiging was om dan te luisteren. Ze wilde weten hoe ze daarmee om moest gaan. Ook klagen? Ik antwoordde: Nee, niet klagen, je moet kreunen en steunen! Lucht je hart. Gooi alles eruit. Maar, zo voegde ik er aan toe, je moet wel menen wat je klaagt, klaag niet over hem, maar over je eigen leven.
Ze keek me enigszins onderzoekend aan, maar zou het proberen. Een week later belde ze op. Hoe was het haar vergaan? Nadat haar vader haar had gebeld, had hij nog geen twee zinnen gesproken of ze was hem in de rede gevallen: Ja, pa, kan ik me helemaal voorstellen. Het is hier op het moment ook een gekkenhuis. De jongste moet naar de tandarts, de oudste moet ik nog helpen met zijn huiswerk, mijn man is te laat en ik moet nog koken Na een paar zinnen hield ze een korte adempauze. Daarna sprak haar vader had de historische woorden kind, wat erg, gaat dat elke dag zo?
Meer dan dertig jaar had ze voor haar vader de rol van de opbeurende dochter gespeeld, voor het eerst had ze dat patroon durven te doorbreken en haar vader bewoog binnen twee minuten met haar mee! En, zo vervolgde ze, misschien nog wel het belangrijkste is dat ik erachter kwam dat ik van mezelf niet mág klagen. Ik moet me altijd groot houden, sterk zijn, het brave meisje spelen. Ik merk dat ik dat niet meer wil. Ik wil ook weleens kunnen klagen.
Berthold Gunster
Huh?! De Techniek van het Omdenken, pag. 206