Op een mooie zomerdag kuier ik (zes jaar) door onze tuin. Plotseling vliegt er vanachter de schutting een kledder stinkende smurrie recht op mijn hoofd. Vier buurjongens en mijn twee broers brullen van het lachen. Vernederd ren ik naar huis.
Daar wacht Riekie, dochter van een plaatselijke boer en sinds kort onze oppas. Zij werpt een blik op mijn vieze hoofd en constateert: `Dat is kikkerdril.` `Gadverdamme, het stinkt, haal het eraf`, jammer ik walgend. ‘Weet je wat? We stoppen het in een kom met water, dan heb je straks mooie kikkervisjes`, zegt Riekie.
Ineens heb ik geen stinkende kledder op mijn hoofd, maar kostbare kikkereitjes. Zorgvuldig hevelen we de dril in een schaal. Twee weken later ben ik de trotse bezitter van duizend evoluerende kikkertjes. Mijn broers en buurjongens werpen er bedremmelde en jaloerse blikken op.
Karijn Kees
november 2012