De gloeilamp zoals wij die kennen is er niet van de ene op de andere dag gekomen. Rond 1800 was het principe van de gloeilamp al wel ontdekt en zon veertig jaar later werd de Place de la Concorde in Parijs verlicht met de eerste elektrische booglampen. Maar het zou nog een tijd duren voordat er duurzame en lichtsterke gloeilampen zouden zijn.
Thomas Alva Edison maakte het tot zijn uitdaging een betaalbare gloeilamp uit te vinden die langere tijd mee kon gaan en geschikt was voor massaconsumptie. In principe hoefde daar maar één ding voor ontdekt te worden: beter materiaal om in de lamp elektriciteit in licht om te zetten. Dat was alles. Het draadje in de gloeilamp. Om dat materiaal te vinden verzamelde Edison van over de hele wereld duizenden materialen. Hij haalde vanuit de Amazone allerlei soorten riet en bamboe. Zijn hele laboratorium was volgestouwd met de meest vreemdsoortige grondstoffen. En al deze materialen ondergingen een voor een dezelfde behandeling: ze werden verkoold, voorzichtig in een vacuüm glas geplaatst en daarna beoordeeld op hun geschiktheid om elektriciteit in licht om te zetten. Vaak viel het materiaal van ellende uit elkaar nog voordat de stroom werd ingeschakeld.
Jarenlang was Edison op deze manier op zoek. Het was monnikenwerk. Tot hij op een dag het juiste materiaal had gevonden: verkoold katoen. De moderne gloeilamp was geboren. Over zijn jarenlange experimenteren zegt Edison: Ik heb geen mislukking gekend, ik heb 10.000 manieren ontdekt waarop iets niet werkt.
Dit verhaal is ook te vinden in Bertholds boek Huh?! De techniek van het Omdenken.