Als we niet kunnen presteren, in een burn-out raken of ergens de energie niet voor hebben, zijn we geneigd te denken dat dat ten koste gaat van onze ‘resultaten’. De vraag is echter of dat altijd en per definitie zo is. Niet-doen is namelijk een essentieel onderdeel van doen. Een mooi voorbeeld om dat te illustreren is de afwisseling tussen intensieve training en herstel bij topsporters. Zo beschrijft Tal Ben-Shahar in zijn boek `De Optimalist` het fascinerende verhaal van de Australische marathonloper Derek Clayton, die niet ondanks, maar juist dankzij een aantal blessures zijn grootste prestaties behaalde.
“In de jaren zestig van de vorige eeuw was de Australiër Derek Clayton een van de minst begiftigde marathonlopers ter wereld. Bijna een meter negentig lang en met een relatief lage zuurstofopname had hij een lichaamstype dat allesbehalve ideaal was voor langeafstandslopen. Desondanks compenseerde hij zijn onvolmaakte lichamelijke eigenschappen door harder te werken dan alle anderen. Hij rende meer dan 250 kilometer per week.
Hoewel dit zware regime aanvankelijk succesvol was, liep hij uiteindelijk tegen een muur op: hij bereikte wat de limiet van zijn natuurlijke mogelijkheden bleek te zijn. Met een persoonlijk record van twee uur en zeventien minuten, meer dan vijf minuten langzamer dan het wereldrecord, kon niet echt wedijveren met de toprenners van zijn generatie. Voorbij een bepaald punt leidden harder werken en kilometers vreten niet tot een verbeterde prestatie. Maar het leidde wel tot blessures.
Tijdens de voorbereiding van de Fukuoka marathon in Japan in 1967 moest Clayton een hele maand rust nemen om te herstellen van zijn blessures. Teleurgesteld omdat zijn conditie achteruitging door de blessures besloot hij toch de marathon in Japan te lopen als onderdeel van zijn voorbereiding op de volgende race (zie foto, Clayton is de rechter loper). Tot ieders verbazing brak Clayton na een hele maand niet trainen zijn persoonlijke record met meer dan acht minuten en werd de eerste mens in de geschiedenis die een marathon liep in minder dan twee uur en tien minuten.
In 1969 raakte hij opnieuw geblesseerd, deze keer tijdens de voorbereiding op de marathon van Antwerpen. Na een gedwongen periode van rust brak Clayton zijn persoonlijk record en het wereldrecord opnieuw met een tijd van twee uur acht minuten en drieëndertig seconden. Dit record hield twaalf jaar stand.”
Het verhaal van Clayton kan geïllustreerd worden met tientallen vergelijkbare verhalen van topsporters. Zo raakte Yvonne van Gennip in de aanloop van de Olympische Winterspelen van 1988 in Calgary dusdanig geblesseerd aan haar voet, dat het er lange tijd naar uitzag, dat zij niet mee zou kunnen doen. Zij moest met trainen gas terugnemen en had de hoop op medailles laten varen. Als outsider nam ze uiteindelijk toch deel en won tot ieders verbazing, de Oost-Duitse schaatssters leken zelfs voor een fitte Van Gennip immers onverslaanbaar, drie gouden medailles: op de 1500, de 3000 en de 5000 meter.
Ook het verhaal van voetballer Marco van Basten en het EK van 1988 is een vergelijkbare geschiedenis. Het gehele seizoen daarvoor kampte hij bij AC Milan met blessures. In de Italiaanse competitie kwam hij nauwelijks aan spelen toe. De eerste wedstrijd van het EK speelde John Bosman op zijn positie, daarna viel van Basten in de tweede wedstrijd tegen Engeland in, maakte in drie doelpunten en speelde vervolgens het toernooi van zijn leven. Het eindresultaat? Nederland werd Europees kampioen, Van Basten werd met vijf doelpunten topscorer en verkozen tot de beste speler van het toernooi.
Clayton, Van Gennip en Van Basten: alle drie verhalen van topsporters die hun grootste prestaties behaalden, niet ondanks, maar dankzij een blessure en een gedwongen rustperiode. Conclusie: gas terugnemen kan soms een sprong vooruit betekenen. Een grotere sprong zelfs dan daarvoor denkbaar leek.
Berthold Gunster
18 augustus 2011