Vakantie is leuk, gezellig en relaxt. Tenminste, dat zou het moeten zijn. Als je kinderen niet meewerken, wordt het een ander verhaal.
Wij maakten een rondreis in een huurauto in Azië. De kinderen (toen 7 en 9) vonden het ook leuk; elke dag zwemmen, apen zien, in de jungle lopen, varen. Maar in de auto zaten ze altijd vreselijk te klieren. Treiteren, prikken, ‘op elkaars helft komen’, slaan – zodra we instapten, begon het. Elke keer. Waar we ook heengingen. Het eindigde steevast in een huilpartij van degene die aan het kortste eind trok. We probeerden van alles: negeren, boos worden, een beloning in het vooruitzicht stellen, uitleggen en erover praten, vrolijk overheen kletsen. Niets hielp.
Op een dag stonden we bij een prachtige tempel. Alweer gedonder op de achterbank. En ineens vloog het me aan. Ik was wanhopig. En ik was het zat. ‘Jongens, dat kan beter,’ zei ik plotseling gedecideerd. ‘Even goed hard erop meppen en dan gaan we naar de tempel.’
Mijn man snapte het meteen en haakte erop in. ‘Ja zeg, dit is geen pesten wat jullie doen, dit is voor watjes. Kom op, sla erop. Zo hard als je kan.’
En daar gingen we. Vanaf de voorbank. We moedigden ze serieus en met luide stem aan. Dat was een verrassing! Eerst waren ze verbaasd, maar toen trokken, duwden, knepen en maaiden ze erop los. Gierend van de lach natuurlijk. En wij maar gillen in het tumult.
‘Kom op jongens, zet ‘m op!’
‘Dat kan harder!’
‘Dat is geen meppen, dat is aaien!’
‘Wie het eerst bloedt, krijgt een ijsje!!’
Al met al duurde dit zo’n tien minuten. De kinderen hebben elkaar gierend en hikkend over de achterbank getrokken. Het grappige was dat ze eigenlijk heel voorzichtig waren en elkaar niet echt pijn wilden doen. Buiten adem en heel goed gehumeurd stapten ze uiteindelijk uit. We zijn lekker een ijsje gaan eten, en de rest van de vakantie is het betrekkelijk rustig gebleven op de achterbank.
Marike Andringa
april 2012